Heilig, heilige, heiligen, heiligheid
Heilig
Heilig is niet: gereinigd.
Heilig is niet: heel vroom.
Heilig is niet: 'apart gezet' of 'afgezonderd'.
Heilig is veel positiever:
Over God:
Over God wordt in de Bijbel gezegd dat Hij heilig is. Heilig betekent daar:
* Heilig = volkomen één met zijn wezen en zijn God-zijn.
Oftewel:
* Heilig = beantwoordend aan zijn wezen en God-zijn.
Zijn naam is Jahweh = Ik ben (die Ik ben).
Hij blijft dezelfde (Jesaja 43:10, 13 over Jahweh; Hebreeën 13:8 over Jezus).
Het Hebreeuwse woord voor heilig-zijn geeft aan: van een geheel andere orde of soort zijn, maar wel temidden van het andere of de anderen (dus niet apart of afgezonderd):
Hosea 11:9 - Ik ben God en geen mens; heilig in uw midden.
D.w.z.: Hij is dichtbij en toch God, geheel één met Zichzelf en zijn God-zijn.
Over mensen:
Christenen worden in de bijbel doorgaans gelovigen of heiligen genoemd.
Waarom? Omdat ze heilig zijn:
* Heilig = helemaal (bestemd) voor Hem (voor God/Jezus).
Vollediger gezegd:
* Heilig = gericht op, geschikt (gemaakt) en bestemd voor God/Jezus
(zie 1 Korintiërs 1:2; 6:11).
* Heilig = gericht op het doel, de bestemming; één daarmee zijnde.
Het is ook:
* Heilig = beantwoordend aan het doel waarvoor God hen heeft
bestemd.
(Zie de omschrijving hierboven van Gods heiligheid).
Zij zijn door God/Jezus aangenomen en voortaan gericht op en toegewijd aan Hem en zijn Koninkrijk, één met het doel waarvoor God hen heeft bestemd.
'Heilig' heeft dus ook iets van bruikbaar en volmaakt zijn.
Kolossenzen 4:12. ... door God uitverkoren heiligen en geliefden ... = door God aangenomen en uitverkoren mensen, die geschikt gemaakt en bestemd zijn voor Hem en voor zijn Koninkrijk, en die door Hem geliefd zijn.
Heel kort kun je zeggen:
* Heilig = aangenomen en bestemd voor (Hem).
* Heilig = toebehorend aan (God/Jezus) (bij Hem behorend).
* Heilig = toegewijd aan (God/Jezus).
Als je heilig bent, behoor je toe aan God en ben je beschikbaar voor zijn doel en bestemming. Maar je bent ook toegewijd aan Hem en zijn Koninkrijk.
Heilig zegt dus: je bent
- één met het doel waarvoor je bent geschapen, het doel van je bestaan
(Hebreeën 2:10a),
- één met wie je voor Hem bent, met wat je voor Hem betekent (zie
hierboven Kolossenzen 4:12), zoals God één is met zichzelf, met zijn
God-zijn.
Je zou dus ook kunnen zeggen:
* Heilig = één met Hem (verbonden met Hem):
- één met God/Jezus (Hebreeën 2:11),
- één met de oorsprong en het doel van je leven (Romeinen 11:36a).
Lees ook: 'Echt leven is heilig leven'.
(Een) Heilige
Een
* Heilige = iemand die gericht is op en geschikt gemaakt en bestemd
voor (God en zijn Koninkrijk).
= iemand die gericht is op het doel.
= iemand die aan God is toegewijd, die Hem toebehoort.
= iemand die één met Hem is.
Een
* Heilige = iemand die geheel voor Hem is.
Een
* Heilige = (een) gelovige.
Zacharia 14:5b. En de HEERE, mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem
(= alle gelovigen uit het Oude en Nieuwe Testament en daarna zullen met
Hem meekomen - AvdS).
Heiligen
* Heiligen = heilig maken = richten op, geschikt maken en bestemmen
voor (God en zijn Koninkrijk), geschikt maken voor zijn doel, geschikt
maken voor de omgang met Hem, brengen tot een persoonlijke relatie met
Hem.
* Heiligen = toewijden (aan God).
* Heiligen = één maken (met God).
Johannes 17:19, 21a. ... Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd
mogen zijn in waarheid. Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en
Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; ...
* Heiligen = geheel voor Hem worden/maken.
Heiligheid
* Heiligheid = (de) toestand van heilig zijn.
* Heiligheid = het gericht zijn op, geschikt gemaakt en bestemd zijn voor
(God en zijn Koninkrijk), het geschikt gemaakt zijn voor zijn doel, geschikt
gemaakt zijn voor de omgang met Hem, het gebracht zijn tot een
persoonlijke relatie met Hem.
* Heiligheid = (toestand van) toewijding (aan God), toegewijd-zijn.
* Heiligheid = (toestand van) eenheid (met God).
* Heiligheid = (de toestand van) geheel-voor-Hem-zijn.